Noah legde de laatste hand aan de toren. Deze toren was redelijk slordig en raamloos. In feite was de toren gebouwd zoals primitieve torens werden gebouwd – zo simpel mogelijk. ‘Ik kan ook best een toren bouwen,’ liet Noah triomfantelijk horen. Het was belachelijk eigenlijk, dat hij niet over zijn verblijf wilde praten, maar wel over zandkasteeltjes. Een vlucht van de realiteit? Nee, dit was laffer. Hij wilde er gewoon niet over praten, over het feit dat hij hier zat. Hij wilde er niet over nadenken dat hij normaler, of juist gekker, was dan de rest. Het zou de situatie er niet beter op maken. Slechter eveneens niet. Maar wat maakte het uit? Hij dacht er nooit over na en dit was een abrupt einde op zijn hé-laat-ik-het-er-gewoon-nooit-meer-over-hebben-idee. Vond hij dat leuk? Hij wist het niet. Maar hij wist wel dat hij het als een pauze zou zijn, en niet als het einde. Dat klonk minder, veel minder definitief. Misschien zou het goed zijn als hij er een keer serieus over nadacht, als hij zich voor een keer serieus opstelde en over de dingen nadacht. Misschien zou het goed zijn als hij er concreet over nadacht wat dit verblijf zou betekenen in de toekomst. Nee, daar hoefde hij niet over na te denken. Hij wist wat het betekende. Het betekende een dikke streep door de kans op een goede baan. Een label dat niet meer zou verdwijnen. Dat betekende het.