Daar zat hij dan. Hij had het uitgemaakt met zijn vriendin en z’n moeder riep dat hij terug naar binnen moest komen. “Harry, kom naar binnen, zo vat je nog kou!” riep ze, maar het drong niet tot hem door. Hij stapte stevig door, hij wilde even bij geen mens in de buurt zijn. Hij moest de gebeurtenis kunnen verwerken. Ze was vreemd gegaan, Kayleigh was vreemd gegaan. Hij had haar vertrouwd, maar ze deed hem dit aan. Hij voelde hoe de wind tegen zijn gezicht sloeg en de hagelstenen striemen over zijn wangen trokken. Door de regendruppels vielen de dikke tranen die langs zijn gezicht streken niet op. Overal waaiden schuttingen om en rivieren traden buiten hun oevers. Hij kon nog maar net blijven staan. Met moeite klom hij de dijk op. Hij zag de zee er tegenaan slaan en zich weer terug laten drijven. De zee leek net zo woest als hijzelf. Hij voelde zich verraden. Zijn beste vriend nog wel. Hij had van hen beide gehouden, en nu kon hij hen niet meer aankijken zonder misselijk te worden. De zee leek hem te roepen. Hij sloot zijn ogen. “Zou ik..?” mompelde hij en hij opende z’n ogen weer. “Wat moet dat moet.” Zei hij en hij dook het ijskoude water in, niet wetende wat hem daar te wachten stond.
Ik zou het appreciëren als jullie je mening en mogelijke verbeter punten zouden geven - ik kan wel tegen een stootje.